De meeste Nederlanders weten niets van het Molukse verhaal. Er is zo weinig empathie

Interview Dinah Marijanan – Dinah Marijanan zag na de treinkaping bij het Drentse De Punt in 1977 de kloof met Nederlanders groeien. „Onze generatie kon niet langer wegkijken”, vertelt ze. Voorpublicatie uit het boek De Molukkers. Een vergeten geschiedenis.

Dinah Marijanan (Ommen, 1956) werkt bij de griffie van de gemeente Den Haag. Daar schrijft ze onder meer toespraken voor de burgemeester. Ze moet nog vaak aan de die bange meidagen van 1977 denken. Natuurlijk was de treinkaping bij De Punt voor iedereen in Nederland een kolossale gebeurtenis. Het was ook nog eens een wrede speling van het lot dat zij niet alleen Hansina Uktolseja (de enige vrouwelijke kaper) goed kende, maar ook bevriend was met Ansje Monsjou, een van de gegijzelden in de trein. Des te wranger dat juist deze twee jonge vrouwen bij de bestorming van de trein omkwamen. Ze vindt het nog steeds moeilijk erover te praten. „Zoiets kun je eigenlijk niet verwerken. Ik rouwde om hen allebei. Die verscheurdheid voel ik tot op de dag van vandaag.”

Ze was het vijfde kind in het gezin. Na haar werden nog vier meisjes en een jongen geboren. Haar vader was een van de vierduizend KNIL-militairen die in 1951 naar Nederland kwamen. Of het een leuk gezin was waarin ze opgroeide? Dat vindt ze een lastige vraag. Ze had lieve ouders, al was haar vader een moeilijke man. Niet zozeer voor haar, maar voor haar broers. „Hij was getekend door alle vernederingen die hij had moeten meemaken.”

Hij sloot zich al op jonge leeftijd aan bij het KNIL. In de kampong waar hij opgroeide waren weinig andere perspectieven. „Bij het KNIL had je een baan, een inkomen. En je zag wat van de wereld. Dat moet hem aangetrokken hebben.”

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was haar vader 35. Tijdens de Japanse bezetting zat hij krijgsgevangen. Daar moet hij het zwaar hebben gehad. Al sprak hij er nooit over. Eén keer ving ze bij toeval een gesprek op tussen haar vader en haar ooms. Toen hoorde ze dat hij voor zijn ogen een medegevangene onthoofd had zien worden, omdat die niet tijdig boog toen de Japanse kampleider voorbijkwam. „Dat is het enige dat ik gehoord heb over het Jappenkamp.”

Als KNIL-militair had hij een band met Nederland – dat verre land waar hij nooit geweest was – in elk geval met het koningshuis. Zijn oudste broer werd Bernhard genoemd. En haar vier jongere zussen werden allemaal naar een lid van het koningshuis vernoemd. „Ik heb een zus die Wilhelmina heet. Een andere zus heet Juliana, en weer een andere Christina.”

Alleen haar oudere zus Maria en zijzelf werden niet met een koninklijke naam bedeeld. De trouw aan de koningin zat diep. „Daar dééd hij het allemaal voor.” Die loyaliteit verdampte later jammerlijk. „Hij was een fanatieke RMS-aanhanger, en geloofde heilig dat het koningshuis en de Nederlandse staat ons zouden helpen een onafhankelijke Molukse staat te verwezenlijken. Toen dat niet gebeurde voelde hij zich verraden.”

Het begon toen hij direct na aankomst in Nederland ontslagen werd uit militaire dienst. Het besef door Nederland verraden te zijn, begon goed te dagen toen na de executie van Chris Soumokil in 1966 elke Nederlandse reactie uitbleef. Ze was tien toen de RMS-leider door Indonesië werd geëxecuteerd. Hoe jong ook, ze merkte dat het in de Molukse gemeenschap het gesprek van de dag was. In bijna elke huiskamer verscheen Soumokils portret, als symbool, schutspatroon en martelaar van de Molukse strijd. Lees hier een interview met Josina Soumokil-Taniwel, de weduwe van de Chris Soumokil

Voor haar vader was het een keerpunt. Dat Nederland ook na deze executie niets ondernam tegen Indonesië was voor hem een immense schok. „Hij zei: het verraad is nu compleet. Ze hebben ons definitief laten vallen.” Vanaf dat moment was hij verbitterd als hij over Nederland sprak. „Dan gebruikte hij termen als blanda penjakit: beesten zonder enig moreel besef.”

Ze was vier toen ze met haar familie in Woonoord Schattenberg belandde, het voormalige doorvoerkamp Westerbork. Daar woonden in die tijd zo’n drieduizend Molukkers. De sporen van het beladen verleden waren nog overal zichtbaar. De voormalige kampschouwburg, de slagbomen, de treinrails, de wachttorens: ze vormden het macabere decor van haar jeugd. Al was ze zich als kind nauwelijks van dat verleden bewust. Wat wist zij nou van de Jodenvervolging? En haar ouders spraken er niet over. „Het was voor hen vooral een kwestie van overleven.”

Ze vond het als kind vaak een doodenge plek, vooral wanneer het donker werd. Ook al omdat Barak 85 de allerlaatste barak van het kamp was. Direct daarachter begon het weiland, omzoomd door een dreigend bos. Ook haar ouders voelden die angst, denkt ze. Ze wilden er niet te veel over zeggen, omdat ze hun kinderen niet bang wilden maken. Maar het hield ook hen bezig. „Molukkers geloven toch dat mensen die een onnatuurlijke dood zijn gestorven blijven rondspoken als onrustige zielen. Maar Nederlanders konden zich daar natuurlijk helemaal niets bij voorstellen.” Achteraf vindt ze het onbegrijpelijk dat de Nederlandse overheid de Molukkers uitgerekend dáár plaatsten. „Dat duidt toch op een totaal gebrek aan empathie, een volslagen gebrek aan respect.”

Soms gleed het verleden letterlijk door haar handen. Ze weet nog hoe ze met haar buurmeisje Hansina Uktolseja (later dus betrokken bij de treinkaping bij De Punt) rondstruinde in verlaten barakken en daar in een hoekje bestek aantrof. Ze nam het mee voor haar moeder. Toch een mooi cadeau – bestek dat nog helemaal goed was. Dat konden ze thuis prima gebruiken. Tot haar verbazing wilde haar moeder het niet hebben. „Er bleken allemaal nummers in gegraveerd te zijn. Waarschijnlijk was het bestek geweest van gevangenen. Ze zei omfloerst: breng maar gauw weer terug, want dit is niet goed.”

Eind jaren vijftig stopte de Nederlandse overheid abrupt de vergoeding voor levensonderhoud van de ex-KNIL-militairen en hun gezinnen. „Blijkbaar vond ze dat de Molukkers die ze tijdelijk, op dienstbevel, naar Nederland had laten overbrengen, maar ’ns moesten inzien dat het verblijf hier wel ’ns definitief zou kunnen zijn.” Haar vader, inmiddels de vijftig gepasseerd, vond een baan in een conservenfabriek. Ongeschoold werk, want een opleiding buiten het KNIL had hij nooit gevolgd. Daar had de trouw aan Nederland hem dus uiteindelijk gebracht: aan de lopende band in een tochtige fabriekshal in Drenthe. „Het was voor die man vernedering op vernedering.” Ze hoorde hem praten met ooms en tantes. „Die gesprekken waren vergeven van woede, verdriet en heimwee.”

Haar vader uitte zijn frustratie in bijna niet te temperen woedeaanvallen. Vooral haar broers moesten het ontgelden. Dan vielen er harde klappen. „Als kind kun je niet goed plaatsen waar dat vandaan komt. In sommige gezinnen gebeurden vreselijke dingen. Mijn broer vertelde me laatst hoe hij in Schattenberg een jongetje aan een boom zag hangen, terwijl zijn vader hem er ondertussen van langs gaf met een riem. Echte lijfstraffen. Of kinderen die in de winter voor straf in hun ondergoed naar buiten werden gestuurd.”

Nadat Soekarno augustus 1945 de onafhankelijkheid uitroept, stuurt Nederland troepen naar Indonesië om de kolonie te behouden. Ze vechten met KNIL-soldaten tegen de nationalisten. Het is bij voorbaat een gelopen koers.

In 1949 draagt Nederland officieel de soevereiniteit over aan Jakarta. Afspraak is dat Indonesië een federatie van min of meer zelfstandige deelstaten vormt. Indonesië wordt al snel een eenheidsstaat, onder leiding van de Republik Indonesia van Soekarno.

Als de laatste deelstaat Oost-Indonesië zijn verzet tegen de eenheidsstaat opgeeft, roepen de Molukkers in 1950 hun Republik Maluku Selatan uit, de RMS.

Indonesië stuurt direct troepen en bezet vervolgens Ambon. Daardoor is de RMS tot op de dag van vandaag alleen een ideaal en nooit een erkend land geworden.

Ook de tweede generatie raakte getekend. Veel van haar generatiegenoten raakten aan de drugs, of belandden in de criminaliteit. Vrijwel elke Molukse familie telde eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, wel één of twee verslaafde kinderen. Zelf heeft ze een broer die verslaafd was. „Het was een enorm probleem.”

Haar vader is altijd op een terugkeer naar de Molukken blijven hopen. Hij heeft eind jaren zestig zelfs overwogen om dan maar het Indonesisch staatsburgerschap te accepteren. Uiteindelijk zag hij er toch vanaf. „Vooral omdat mijn moeder en mijn oudste broer en zus er niets voor voelden. Misschien maar goed ook. Veel mensen die wél die stap zetten – verteerd door heimwee – verging het daar niet goed. Indonesië was in die tijd zo’n ongelofelijk corrupt land.”

Toen in 1970 de eerste gewapende actie van Molukse jongeren plaatsvond – bij de ambtswoning van de Indonesische ambassadeur in Wassenaar – stond haar vader er helemaal achter. „Hij vond die jongens helden.” En dat waren ze niet alleen voor haar vader, maar voor bijna iedereen in de Molukse wijk. Eindelijk gebéúrde er iets dat de zaak onder de aandacht bracht. Bij Dinah thuis hing de groepsfoto van de 33 gijzelnemers prominent aan de muur. ‘Helden van de RMS’ stond erboven. „We waren allemaal vervuld van hoop: nu gaat er eindelijk echt iets veranderen.” Lees ook: Over die 20 seconden bij De Punt heeft iedere marinier z’n eigen verhaal

Vijf jaar later volgde de eerste treinkaping, bij Wijster. Hoewel de actie zeer gewelddadig begon – drie gijzelaars werden gedood – stonden de meeste Molukkers er in haar herinnering pal achter. „Het gevoel overheerste dat dit blijkbaar de enige manier was om onze zaak echt in de schijnwerpers te krijgen.”

Toen anderhalf jaar daarna opnieuw een trein werd gekaapt (bij De Punt) en een lagere school werd bezet (in Bovensmilde) was dat gevoel niet anders. Dinah was wel compleet verrast toen bleek dat een van de negen kapers Hansina Uktolseja was, haar vroegere buurmeisje uit Schattenberg. Ze had door de jaren heen contact gehouden. Hansina was bovendien tandartsassistente bij Dinahs tandarts. Zo zagen ze elkaar minstens twee keer per jaar. Begin jaren zeventig hadden ze samen nog het plan een meidengroep te beginnen.

„Hansina was zeer muzikaal, kon goed zingen en heel goed gitaar spelen. Ze kwam weleens bij mij thuis om te repeteren. Dan zongen we nummers die we mooi vonden. Folkmuziek, close harmony, The Mama’s & the Papa’s, Joni Mitchell. Maar Hansina had uiteindelijk toch een heel andere smaak; die hield meer van het rauwe, van de blues. Dus dat bleek toch niet zo goed te werken.” Ze bleven wel bevriend. Een week voor de kaping zag ze haar voor het laatst, op een feestje. „Zij moet toen allang geweten hebben wat er komen ging.”

Dinah kende vrijwel alle kapers persoonlijk. Ze groeide met ze op in de Molukse wijk. Max Papilaya was een klasgenoot van haar. „Een heel aardige rustige jongen.” Maar dat ook Hansina meedeed was echt een volslagen verrassing voor haar. „Eigenlijk was het een shock. Ook omdat ik er al snel achterkwam dat een andere vriendin van mij, Ansje Monsjou, als gegijzelde in de trein zat.” Ze beleefde die drie weken daardoor als een nachtmerrieachtige roes. Ze voelde zich verscheurd. „Aan de ene kant voel je loyaliteit met de kapers en aan de andere kant is een vriendin van je – met notabene een Ambonese oma – gegijzeld in diezelfde trein. En het grote drama blijft dat juist zij allebei zijn omgekomen.”

De meeste Nederlanders weten niets van het Molukse verhaal. Er is zo weinig empathie

De kapingen leidden bepaald niet tot meer begrip bij de meeste Nederlanders voor de Molukse zaak. Integendeel: de kloof werd juist groter en dieper. „Er waren duidelijk twee verschillende werelden. Die van de Nederlanders en die van de Molukkers. De meeste Nederlanders begrepen niets van die acties. Terwijl wij waren opgegroeid in een getraumatiseerde omgeving waarin de vernederingen elkaar opvolgden. Wij hebben de pijn van onze ouders gezien. Onze generatie kon niet langer wegkijken.”

De kapers van De Punt doodden geen enkele gegijzelde. Toch staat juist die kaping in het geheugen van veel Nederlanders gegrift als de gewelddadigste. Dat heeft met die gewelddadige bestorming te maken, denkt ze. Sowieso ontbreekt in het collectieve geheugen van de Nederlanders heel veel aan kennis, waar het om Molukkers gaat. „De meeste Nederlanders weten niets van het Molukse verhaal. Er is zo weinig empathie. Kijk naar de zaak van de families van de twee gedode kapers tegen de Staat. De meeste mensen zeggen: ‘Nou ja, die mariniers hebben een einde gemaakt aan een terroristische actie. Hadden ze maar geen trein moeten kapen. Punt.’ Alsof het een op zichzelf staande actie van Molukkers was. Alsof er nooit iets aan voorafgegaan was.”

Haar vader overleed op zijn 65ste aan een hartaanval, haar moeder stierf twintig jaar later. Hun heimwee en hun verdriet bleven tot aan hun laatste dag schrijnen. Daarom is ‘trauma’ voor haar het meest dekkende sleutelwoord als ze de afgelopen zeventig jaar van de Molukkers in Nederland typeert. „En het enige dat daarbij helpt is onze geschiedenis een plek te geven in de geschiedenis van dit land. Want wij zijn deel van jullie verhaal.”Op 19 mei begint bij BNNVARA Coen Verbraaks vierdelige tv-serie Molukkers in Nederland. 70 jaar op weg naar huis. (NPO2, 20.25 uur). Woensdag verschijnt bij Alfabet Uitgevers ook zijn boek De Molukkers. Een vergeten geschiedenis. Deze voorpublicatie is een verkorte weergave van een van de interviews uit dat boek.

Bron : nrc.nl * wij-hebben-de-pijn-van-onze-ouders-gezien

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *